Waarom een boterham altijd met de besmeerde kant naar beneden valt.
Oei, daar valt een boterham. En ja hoor, met de besmeerde kant op het tapijt! Het is een klassiek voorbeeld van de Wet van Murphy. Maar is de kans inderdaad groter dat een boterham met de besmeerde kant naar beneden valt?
Natuurkundige Robert Matthews van de University of Aston in het Engelse Birmingham besloot het uit te zoeken. In het artikel dat hij er in 1995 over schreef in het European Journal of Physics haalt hij een aantal gangbare theorieën onderuit:
Door de boter is de toast aan de besmeerde kant zwaarder, waardoor de zware kant vanzelf onderaan landt. Klopt niet, berekende Matthews: de boter is niet zwaar genoeg om de draaiing van de toast in die mate te beïnvloeden.
De luchtweerstand van de toast wordt anders wanneer je er boter op smeert. Dat zou de rotatie kunnen beïnvloeden. Ook onwaarschijnlijk, rekende de onderzoeker voor.
De kans dat de toast met de besmeerde kant naar beneden valt is fifty-fifty. Maar… we hebben een selectief geheugen en herinneren ons alleen de keren dat de besmeerde kant beneden lag. De BBC heeft in een tv-programma 300 keer een stuk toast de lucht in gegooid alsof het een muntjes waren. Het viel even vaak met de besmeerde als met de onbesmeerde kant naar beneden. Toch was Matthews niet overtuigd. Want wanneer vliegt toast nu door de lucht als een muntje? Het was veel waarschijnlijker dat het van een tafel of een bord schoof.
Wat was er wel aan de hand? Om dat te achterhalen, berekende Matthews de draaisnelheid die een stuk toast meekrijgt als hij over de rand van de tafel schuift. Wat bleek? Die draaisnelheid is niet voldoende om de toast tijdens een val van hooguit een meter een volledige omwenteling te laten maken. Een halve omwenteling, waarbij de boter op het tapijt eindigt, was veel waarschijnlijker. Voor dit bewijs dat toast meestal met de besmeerde kant op de grond eindigt, ontving Matthews in 1996 een Ig Nobelprijs voor grappig onderzoek.
Bron: Quest